Wat is steen- en glaswol

Hoe wordt het gemaakt en wat zijn de eigenschappen?
Zie hiervoor ook minerale glaswolproductie of minerale steenwolproductie.
Steenwolvezels bestaan inderdaad uit gesteente en glaswolvezels uit glas. Voor de productie van beide materialen worden de grondstoffen gesmolten. De smelttemperatuur moet zeer hoog zijn om een vloeibare massa te verkrijgen: 1000 à 1500 ºC. Voor steenwol worden in hoofdzaak kalksteen en diabaas met elkaar gesmolten, voor glaswol voornamelijk een mengsel van zand, soda en kalk.

Voor de “vervezeling” van de gesmolten grondstof bestaan een aantal mogelijkheden zoals trekken, blazen en centrifugeren. Ook komen er combinaties van deze drie technieken voor. Het trekken van glasvezels wordt gebruikt voor de vervaardiging van eindloze “textielglasvezels”, bijvoorbeeld als wapening van kunststoffen. De beide andere technieken worden voor de productie van isolatiematerialen toe gepast. De dunne draden van het gesmolten materiaal worden of door een stoomstraal uit elkaar geblazen of via snel roterende schijven of cilinders uit elkaar geslingerd. In beide gevallen stollen de aldus gevormde dunne vezels door afkoeling. Hun diameter varieert van 0,001 tot 0,010 mm. Om de vezels waterafstotend te maken, worden zij met een geschikt preparaat behandeld.

Voor de fabricage van isolatiematten of -platen moeten de vezels ook worden “gebonden”. Dit gebeurt door impregnering met een kleine hoeveelheid van een vloeibaar bindmiddel, als regel tenolformaldehydehars. Na deze behandeling worden de vezels door een heteluchtoven gevoerd, waar het bindmiddel polymeriseert (uithardt). Het uiteindelijk product wordt dan op maat gesneden of opgerold tot platen of dekens. De steen- of glaswolvlokken, die voor na-isolatie van spouwmuren worden toegepast, worden verkregen door de vezels door een “maalmachine” te voeren. Om de grootte van de vlokken in de hand te houden, wordt het “gemalen” product vervolgens door een zeef met een maaswijdte van bijvoorbeeld 15 x 15 of 20 x 20 mm geblazen. Het aldus gevormde product lijkt nog het meest op vette watten.

De verwerking van de vlokken vindt plaats door middel van gespecialiseerde apparatuur. Met behulp van een grote hoeveelheid lucht worden de vlokken via slangen in de spouw geblazen. Hiertoe worden op regelmatige afstanden vulopeningen in het buitenste spouwblad (het z.g. buitenspouwblad) gemaakt, bijvoorbeeld door het uithakken van stenen. Het inblazen van deze vulopeningen wordt voortgezet totdat een zo dichte pakking van de vlokken is bereikt, dat het onmogelijk is om nog meer vlokken in te blazen. Nadat de spouw aldus “gat voor gat” systematisch is gevuld en er dus letterlijk een “warme wollen deken” in de spouw is gecreëerd, worden de verwijderde stenen weer zorgvuldig op hun plaats gebracht en met mortel vastgezet.
Een recente ontwikkeling bestaat uit het inblazen van de vlokken via kleine, in de voeg geboorde gaten, zoals dit ook plaatsvindt bij schuimstoffen. De vlokken (daartoe op kleinere vlokkendiameter gezeefd) worden gelijktijdig door twee of meer vulgaten naast elkaar in de spouwruimte geblazen. Het voordeel van deze methode is het bereiken van een nog homogenere pakking van de vezels in de spouw. Bovendien is het risico uiteraard kleiner geworden dat zichtbare sporen aan de gevel achterblijven op die plaatsen waar de vulopeningen worden gedicht.

Door de anorganische samenstelling is het wolpakket in de spouw ongevoelig voor aantasting door schimmels of zwammen. Het verweekt niet door inwerking van warmte. Het inerte karakter blijkt verder uit het feit, dat geen wisselwerking plaatsvindt met bouwmaterialen: geen aantasting van metalen, hout, kunststofleidingen en -kabel mantels.
Het wolpakket vormt natuurlijk geen belemmering voor de “dampdoorlatendheid” van de gevel.

Scroll to Top